Paarse eikenschorszwam

De paarse eikenkorstzwam (Peniophora quercina) groeit (voornamelijk) op dood hout waar het witrot veroorzaakt. Het maakt deze zwam niet uit of dat dode hout op de grond ligt of nog aan een boom vast zit. Dood is dood, zo denkt deze zwam. Deze soort houdt van eikenbomen, maar vindt zichzelf niet te min om zichzelf ook vast te klampen aan andere bladverliezende soorten, zoals de berk. Het is een zogenaamde pioniersoort, wat betekent dat hij als eerste begrijpt dat hout dood is en die kans laat hij zich niet ontnemen. Hoewel de paarse eikenschorszwam in ieder jaargetijde aangetroffen kan worden, produceert het slechts in de late zomer en herfst zijn sporen. De soort is inheems in Europa.
De paarse eikenkorstzwam is zelfs op levend hout aangetroffen, alhoewel het dan in een latente (slapende) vorm betreft. Het wacht dus geduldig tot de tak of boom dood gaat. Het lijkt wel of de paarse eikenkorstzwam een brein heeft waarmee het kan nadenken. Dood hout is droger, bevat daardoor meer zuurstof en dat is het signaal voor de paarse eikenkorstzwam om te gaan groeien.

Paarse eikenschorszwammen zijn tot 0,5 mm dik en vormen onregelmatige plekken die soms enkele centimeters groot zijn. In den beginne vormt de soort kleine, schijfvormige vruchtlichaampjes via gaten in de schors, maar deze breiden langzamerhand uit en versmelten tot onregelmatige plekken.

Afhankelijk van het feit of ze droog of vochtig zijn doet de paarse eikenschorszwam ook nog aan gedaanteverwisselingen. In vochtige toestand doet het oppervlak denken aan gelei of was en kan het zowel glad of wrattig zijn, variërend in kleur van dofblauw tot lila. Aanvankelijk zitten ze stevig vast aan het hout waarop ze groeien, maar als ze drogen, rollen de randen naar binnen en onthullen de donkerbruine of zwarte onderkant. De droge exemplaren hebben een korsterig en licht gespleten oppervlak en zijn felroze of grijs van kleur met een lilakleurige tint. Er is een relatief dikke laag gelatineachtig vlees. Afgezien van een bruine laag dicht bij het hout, is het vlees bijna doorzichtig. De paarse eikenschorszwam produceert piepkleine roze worstvormige sporen.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, in een combinatiewoord van de Oud-Griekse woorden péos (πέος) 'uitsteeksel' en phōrós (φωρός) 'naar binnen keren'. Het beschrijft het naar binnen krullen van de korst tijdens het drogen. Het tweede deel, quercina, is afgeleid van quercus, de Latijnse benaming voor de eik. Quercus is verwant aan 'kurk'. De bast van de kurkeik (Quercus suber) produceert kurk. Die naamgeving kunnen we via het Latijnse cortex ('bast van een boom' of 'kurk') herleiden tot het oud-Griekse keiro (κείρω) dat 'afkappen' of 'afscheren' betekende.

Ik hoef de culinair ingestelde lezer niet uit te leggen dat deze soort oneetbaar is. Het vlees is taai en leerachtig en het heeft bovendien geen opvallende geur of smaak.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten